26 februari 2025
Een verdachte van een zogenaamde “stripfabriek” in Noord-Nederland is ook in hoger beroep veroordeeld. In februari 2021 legde de rechtbank Noord-Nederland hem een gevangenisstraf van 48 maanden op voor onder meer herhaaldelijk witwassen en overtreding van de Wet wapens en munitie. De verdachte ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Op 17 februari 2025 heeft het gerechtshof de eerdere veroordeling grotendeels bevestigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 45 maanden. Volgens het hof opereerden de verdachte en zijn medeverdachten op een georganiseerde, professionele en bedrijfsmatige manier.
Tijdens de rechtszaak trad VbV, gemachtigd door een aantal verzekeraars en leasemaatschappijen, op namens de benadeelde partijen. Net als de rechtbank oordeelde het hof dat verzekeraars zich niet als benadeelde partij kunnen voegen in een strafzaak en verklaarde hun vorderingen niet-ontvankelijk. De schadeclaims van de leasemaatschappijen werden eerder door de rechtbank toegewezen en dit oordeel bleef in hoger beroep in stand.
Het hof nam in zijn beslissing mee dat de verdachte in het verleden al onherroepelijk was veroordeeld voor strafbare feiten. Hoewel hij in de zitting verklaarde een goedlopend eigen bedrijf te hebben en verantwoordelijk te zijn voor twee kinderen, waarvan één extra zorg nodig heeft, zag het hof hierin geen reden om een lichtere straf op te leggen. De impact van zijn handelen op de maatschappij werd als ernstig ontwrichtend beschouwd. Uit de schadeclaims bleek de omvangrijke schade en overlast voor de eigenaren van de gestolen voertuigen, wat de verdachte zwaar werd aangerekend.
Toch werd de straf met drie maanden verlaagd vanwege een overschrijding van de redelijke termijn. De veroordeelde heeft inmiddels cassatieberoep ingesteld bij de Hoge Raad, waardoor de zaak nog niet definitief is.
